Soms ontvangt u een som geld die u eigenlijk gespreid over enkele jaren of op een ander moment had moeten ontvangen. Bijvoorbeeld een achterstal vanwege de overheid, een opzegvergoeding, … Om te vermijden dat de helft van zo’n vergoeding wordt wegbelast, geldt een bijzonder belastingtarief. De berekening van dat tarief wordt eenvoudiger en duidelijker.
Welke vergoedingen?
Het bijzondere tarief waarover we het hier hebben, geldt voor vergoedingen die niet op het juiste moment worden betaald. We hebben het dan over opzegvergoedingen (uw loon van zoveel weken en maanden wordt in 1 keer uitbetaald), vergoedingen die u na de stopzetting van uw zelfstandige activiteit ontvangt (u had het inkomen tijdens uw activiteit moeten ontvangen) of vergoedingen die u ontving naar aanleiding van de stopzetting van uw activiteit (bv. een onteigeningsvergoeding).
Zou u op dit soort inkomen belast worden aan het gewone tarief, dan zou u daar snel 45% tot 50% belastingen op betalen terwijl het niet uw fout is dat u het inkomen nu pas (of nu al) ontvangt.
Bijzonder belastingtarief
Daarom is er een bijzonder tarief voor deze inkomsten, nl. het gemiddelde tarief van het laatste jaar waarin u “twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten heeft gehad”.
Die verwijzing naar twaalf maanden beroepsinkomsten is nieuw. Tot nog toe werd er steeds verwezen naar “het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad”.
Het verschil tussen die twee referentieperiodes is belangrijker dan u zou vermoeden.
Een beroepswerkzaamheid in 12 maanden is niet gelijk aan 12 maanden beroepsinkomen
Het was eigenlijk het Hof van Cassatie dat de verwarring deed ontstaan. Als de genieter van een dergelijke vergoeding of inkomen in een voorgaand jaar zowel een inkomen uit een activiteit heeft gehad als een vervangingsinkomen (wat fiscaal-technisch ook als beroepsinkomen wordt gezien), dan is de gemiddelde aanslagvoet van dat jaar gegarandeerd heel wat lager dan wanneer de genieter het ganse jaar een inkomen uit een beroepsactiviteit heeft gehad.
Maar Cassatie oordeelde dat je enkel mag kijken naar een jaar waarin er een gans jaar werd gewerkt.
Concreet: de arbeiders van Ford Genk hadden in de periode vóór de definitieve sluiting van de fabriek heel wat dagen van technische werkloosheid. Wordt de opzegvergoeding dan belast aan het tarief van een jaar waarin ze twaalf maanden gewerkt hebben of aan dat van het jaar waarin ze de laatste keer gewerkt hebben maar ook vervangingsinkomsten ontvingen? Het tarief van de eerste optie is heel wat hoger dan die van de tweede optie.
De administratie was eigenlijk altijd van mening dat ze moest kijken naar het laatste jaar waarin gewerkt werd (de tweede mogelijkheid van hierboven) maar Cassatie had dus een andere mening en dus wijzigde de belastingadministratie haar standpunt.
Maar de wetgever is de belastingplichtige nu ter hulp geschoten … de wet verwijst voortaan uitdrukkelijk naar een periode waarin hij/zij “twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten heeft gehad”. Onder beroepsinkomsten verstaan we niet alleen inkomsten uit een beroepsactiviteit (als zelfstandige of loontrekkende) maar evengoed vervangingsinkomsten (werkloosheidsvergoedingen, pensioenen, …).
De wet geldt vanaf aanslagjaar 2019 (inkomsten 2018).