In een individuele beslissing inzake boekhoudrecht (IBB) toont de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) zich als een strenge meester van weinig woorden. De aanleg van een voorziening wordt niet toegestaan omdat – naar wij vermoeden – er onzekerheid is over de uitgave.
Twee jaar wachten op een vergunning
Een vennootschap is actief in de winning van delfstoffen. Ze wil haar
activiteiten uitbreiden en heeft daartoe een aanvraag ingediend. De overheid die
over de uitbreiding moet beslissen eist echter een milieueffectenrapport en zo’n
rapport kan twee jaar op zich laten wachten. Tot zolang kan er geen
uitbreidingsvergunning afgeleverd worden. De vennootschap bezit al één van de
terreinen waarop ze wil gaan werken en ze onderhandelt met de eigenaars van
verschillende aanpalende terreinen om met hen een concessieovereenkomst af te
sluiten voor het winnen van delfstoffen in ruil voor een vergoeding. Elke
concessieovereenkomst bevat een clausule waardoor de overeenkomst van rechtswege
ontbonden wordt als de vergunning door de bevoegde autoriteiten niet wordt
afgeleverd binnen een termijn van drie jaar vanaf de ondertekening van de
concessieovereenkomst.
De vraag die de vennootschap nu heeft is of ze, na het ondertekenen van zo’n concessieovereenkomst, een voorziening mag boeken om rekening te houden met de toekomstige kosten die gemaakt zullen worden voor het delven van grondstoffen. De vennootschap wil ook een voorziening aanleggen om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de stedenbouwkundige verplichtingen die in de concessieovereenkomsten zijn opgenomen.
Voorzieningen voor zekere kosten
Artikel 3:28 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) bepaalt
dat voorzieningen voor risico’s en kosten tot doel hebben naar hun aard
duidelijk omschreven verliezen of kosten te dekken die op de balansdatum
waarschijnlijk of zeker zijn, doch waarvan het bedrag niet vaststaat.
De kosten hebben volgens de vennootschap een “waarschijnlijke of zekere aard“ vanaf het moment dat er een concessieovereenkomst gesloten is met een grondeigenaar. Ook al is de uitbreidingsvergunning nog niet afgeleverd en staat het vast dat die de komende twee jaar ook niet zal worden afgeleverd. De vennootschap argumenteert bijkomend dat ze verplicht is om voorzieningen aan te leggen, want die verplichting is expliciet opgenomen in een CBN-advies van 1 december 1988 met betrekking tot de aankoop, afschrijving en ontginning in concessie van natuurlijke rijkdommen: Overeenkomstig artikel 19 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 moeten voorzieningen worden gevormd om de kosten te dekken die voortvloeien uit de aldus door de exploitant aangegane verplichtingen.
CBN
De CBN levert echter een negatief advies af, in welgeteld 3 zinnen. In de eerste
zin deelt ze mee dat de voorziening niet toegestaan is. In de tweede, dat de
voorziening pas mag aangelegd worden als de vennootschap de
uitbreidingsvergunning heeft verkregen. En in de derde zin besluit ze dat ze dus
een negatief advies uitbrengt.
De Commissie motiveert haar advies niet. We kunnen enkel vermoeden dat volgens de CBN de kosten maar waarschijnlijk of zeker zijn vanaf het moment dat de uitbreidingsaanvraag is goedgekeurd. De concessieovereenkomst op zich is niet voldoende. Dat wordt uiteraard in de hand gewerkt door het feit dat er een ontbindende voorwaarde in de concessieovereenkomsten staat.
Maar zelfs als er geen ontbindende voorwaarde zou opgenomen zijn, is de kans nog altijd klein dat de Commissie de aanleg van de voorziening zou toestaan. Dat blijkt uit het feit dat er ook geen voorzieningen mogen worden aangelegd voor het terrein dat de vennootschap reeds in haar bezit had.
Zonder dat ze het met zoveel woorden zegt, lijkt het vast te staan dat de CBN het begrip “zekere kosten” op een strenge manier interpreteert.